Guido van Arezzo (991-1033)

 

De van oorsprong Franse Benedictijn Guido van Arezzo wordt beschouwd als een van de belangrijkste grondleggers van de muzieknotatie. Hij werd onderwezen in de abdij van Pomposa, nabij Ferrara (Noord-Italië).

Daar onderkende hij de moeilijkheden die zangers hadden met het onthouden van toonhoogten in de Gregoriaanse gezangen en besloot er iets aan te doen. Hij ontwierp zijn eigen notenbalk die het mogelijk maakte Gregoriaanse gezangen veel sneller te leren. Omstreeks 1025 werd hij door bisschop Theobaldus van Arezzo aangesteld om aldaar muziekonderricht te geven aan de koorschool van de kathedraal St. Donatus.

Het bekendste geschrift van Guido van Arezzo is de Micrologus, die zijn lesmethode en aantekeningen over muzieknotatie bevat. Door zijn heldere overzichtelijkheid was de Micrologus het meest uitgedragen muziekleerboek van de middeleeuwen. Vóór Guido's tijd kende men als notatie het systeem van de neumen dat bestond uit krulletjes, streepjes en puntjes boven de tekst die ongeveer de richting van de melodie aangaven en men gebruikte de notennamen A-B-C-D-E-F-G.

Fragment met neumen uit handschrift Laon 239 uit Metz omstreeks het jaar 930

 

Bij deze notennamen was het echter niet duidelijk of een secunde A-B nu groot of klein was, te meer omdat men een verscheidenheid van modi (=kerktoonladders) zong. De grote uitvinding van Guido is dat hij met behulp van de hymne Ut queant laxis een methode bedacht om de grootte van de secunde stap eenduidig te kunnen noteren.

ut queant laxis

ut-re-mi-fa-sol-la (ut queant laxis)

ut queant laxis uit de "Hosanna Symphony 2013" (parallel organum)

In deze hymne begint iedere regel een secunde hoger. Guido gebruikte van iedere regel de beginlettergreep. Zo werden ut, re, mi, fa, sol, la de basis van zijn vastlegging. Hij ontwikkelde hiermee een compleet toonsysteem.

Guido van Arezzo onderwijst de bisschop Theodaldo van Arezzo aan het monochord.

(tekening uit de twaalfde eeuw)

 

De zestonige reeks ut, re, mi, fa, sol, la (met tussen mi en fa een halve toonsafstand) wordt hexachord genoemd. Met drie hexachorden (op toon c, f en g) is het gehele toonsysteem van Guido van Arezzo te beschrijven.

 

In de 19e eeuw werden uit dezelfde hymne de beginletters van Sancte Ioannes gebruikt om een zevende toon si aan de reeks toe te voegen. In sommige landen werd ut vervangen door do, omdat ut niet zo geschikt is om te zingen: Met do wordt de zogeheten glottisslag vermeden. Zo ontstond de reeks do-re-mi-fa-sol-la-si. In het tweede deel van de twintigste eeuw werd sol vervangen door so vanwege de consequente vorm, en si door ti om alle beginletters verschillend te krijgen. Zo werd de reeks tenslotte do-re-mi-fa-so-la-ti-do. (Bij een verhoging wordt de klinker vervangen door ú bij een verlaging door oe.) De techniek om volledige melodieën op deze lettergrepen te zingen noemt men solmisatie.

 

Guido van Arezzo was het die de vierlijnige balk met do- of fa-sleutel introduceerde. De noten die eerst nog puntjes waren, werden dik geschreven, zodat hier het begin ligt van de kwadraatnotatie (vierkante noten) die ook nu nog wordt gebezigd bij het Gregoriaans.

 

Behalve de vierlijnige balk met sleutels bedacht hij ook nog een systeem om door middel van het aanwijzen van bepaalde plekken op zijn hand de exakte melodie van een lied weer te geven.Dit hulpmiddel wordt de Guidonische hand genoemd.

 

Deze afbeelding uit een manuscript uit Mantua, einde van de 15e eeuw, toont een oude weergave met de tonen 'ut-re-mi'

 

De "Guidonische hand" werd op grote schaal gebruikt als pedagogisch instrument. Elk deel van elke vinger werd een andere toon toegewezen. Gezangen werden aangeleerd door met de andere hand deze vingerdelen aan te wijzen.

 

 

Professor William Mahrt demonstreert de "Guidonische hand".

 

 

In Darlington (Engeland) zingt een straatkoor met behulp van de "Guidonische hand" het lied L'homme armé.

 

L'homme armé is een Frans wereldlijk lied uit de Renaissance. Het werd door diverse componisten gebruikt als cantus firmus voor de muzikale zetting van de Latijnse mis.

 

Tegenwoordig worden niet delen van de hand maar bepaalde handstanden gebruikt om de tonen van de ladder mee aan te geven. Zo bedacht in de 19e eeuw de Engelse dominee Curwen, die gebruik maakte van de ideeën van de Engelse pionier Sarah Glover, voor elke toon uit de toonladder een bepaalde handstand als visueel hulpmiddel.

 

 

Elke handstand laat zien wat de functie van een bepaalde toon is binnen de toonladder. Zo zien de handstanden voor do, mi en so er stabiel uit, terwijl fa in de richting van mi wijst en ti in de richting van do. De handstand voor re suggereert een beweging naar do en de handstand voor la een beweging naar so.

 

 

De Hongaarse componist en muziekpedagoog Kodály integreerde deze manier van "handzingen" in zijn lesmethode en in Nederland werd het door de muziekpedagoog Willem Gehrels gepropageerd.